Maart 1995. We zijn met een ploegje in een drukkerij in
Den Haag. Iedereen is relaxed.
Meestal moeten we taaie lagen ingebrand
vet van keukenkastjes bijten met spul waarvoor je extra dikke handschoenen aan moet, én zo'n neuskapje op, omdat de damp die eraf stuift ziekelijk botst met de ranzige walm van verkoolde
huisraad.
Niet vandaag. Het brandje was mijlenverderop achterin de drukkerij. De paar roetdeeltjes die het helemaal
tot in de winkel hebben gered, mogen wij opsporen en wegvegen. Onze overalls zijn wat
potsierlijk. Het ruikt er lekker, heel vaag alsof de open haard gisteren aan is
geweest. De eigenaar moet fors verzekerd zijn, anders waren wij hier niet. Ik mag de balie doen.
“Hee, een mini-afstandsbediening.
Waar zou die voor zijn?”
Ik richt op de, in het crèmekleurige met fijne gouden lijntjes verluchtigde interieur, uit de toon vallende stereotoren. Druk op het knopje, niets - niet eens een knipperend rood ledje op het ding zelf - nog een keer,
niets, andere kant op, niets, een paar graden verder, niets. Ik haal mijn
doekje eroverheen en gooi het ding weer in het mandje pennen, potloden en, dat
hadden ze toen nog: tipp-ex. O, die dingen had ik nog niet schoongemaakt.
Alles er weer uit.
Ik pak een handje pennen. Alsof
ik bestek aan het afdrogen ben, gooi ik ze een voor een na een laffe veeg met
mijn doekje terug in het mandje. Een zilverkleurige pen klettert op de grond als een
politiewagen zo ongeveer naar binnen rijdt. Er volgen er meer, allemaal abrupt stoppend op
spectaculaire plekken. Agenten komen met
getrokken pistolen naar binnen, een NCIS-beeld uit een andere hoek van mijn geheugen.
Serieuze, spiedende gezichten. Ondanks dat ik achter de balie
sta, spreken ze mij niet aan. Ze praten zacht met een grote, brede collega. Ik hoor flarden, precies genoeg.
“Niets aan de hand,” gil ik
behulpzaam en ietwat geamuseerd. Dan kickt mijn
misschien-was-het-niet-zo’n-handige-actie-dat-je-het-trots-van-de-daken-moet-schreeuwen-besef
erin. “Ik heb per ongeluk op dit knopje gedrukt,” voeg ik er
een octaaf lager en een tikje zachter aan toe.
Ze lopen op me af. Ik ben het
excuus al aan het formuleren, ze lopen me straal voorbij. Nog een NCIS-scene: staccatobewegingen met het hoofd, priemende
blikken achter de balie.
“Clear!”
Er zit inderdaad geen hurkend stuk
uitschot zijn pistool op mij te richten. Er ligt alleen die pen.