Eindelijk gelezen. Veel toegankelijker dan ik dacht. Veel
symboliek die er duidelijk bovenop ligt.
Alfred is onzeker oa of hij anderen niet tot last is en daardoor is het
(voor mij) makkelijk verplaatsen in hem. Wat ik ook prettig vind is de balans tussen
dingen die toch goed gaan ondanks zijn sombere gedachten (de overkant van de
rivier bereiken) en de dingen die niet goed gaan.
Moeder/Vader-zoon
Alfreds vader is overleden toen hij zeven was. Hij was
bioloog en is omgekomen tijdens een expeditie. Alfreds moeder ziet hem graag de
wetenschappelijke successen behalen die zijn vader nooit gekend heeft. Alfred wilde vroeger fluitist worden, maar
als fluitist kun je nooit individueel succes halen en dus ontmoedigt zijn
moeder hem aan alle kanten.
Arne’s vader leeft nog wel, maar Arne neemt niets van hem
aan. Alfred kijkt tegen Arne op maar ook Arne is onzeker. Hij wil geen dure uitrusting meenemen, want als je
zonder resultaten terugkomt, is het extra stom als je dure uitrusting had.
Alfred vindt het onzin.
Vergankelijkheid/Memento Mori
Alfred is bang om te verongelukken. Uiteindelijk sterft
Arne.
Religie / filosofie
De deelnemers aan de expeditie hebben af en toe religieuze
discussies
Alfred doet tijdens zijn expeditie allerlei inzichten/
levenwijsheden op.
Schrijver / Critici
Alfreds moeder is literatuurcriticus (buitenlands). Alfred
vertelt hoe ze heel gedisciplineerd werkt, maar nooit de boeken leest en alleen
op basis van de nationaliteit van de schrijver en andere artikelen haar stukken
opstelt. Enerzijds lijkt het me een sneer anderzijds schrijft ze niet over
Nederlandse boeken.
Zie ook een van de citaten.
Het hoofstuk met de Amerikaanse vrouw aan het einde hoefde
voor mij niet echt. Maar was misschien nodig om terug te komen op het
fluitthema.
citaten:
Hij stapt naar de rand van het trottoir. Met twee
brilleglazen op zijn voorhoofd en twee voor zijn ogen, lijkt het of hij met
vier koplampen is gewapend.
Hij boort zijn witte blindenwandelstok recht in de stroom
auto’s die voorbijkomt. Het verkeer komt tot stilstand. Hij steekt over. Het
lijkt of de straat achter hem dichtklapt.
...De ansichtkaart aan een hoek vasthoudend, er zou nu en
dan in gedachten mee wapperend, loop ik naar mijn htel en bepeins wat ik zal
schrijven. Ik slaag er niet in iets bruikbaars te bedenkn, want iets anders dan
wat ik werkelijk denk, schiet mij niet te binnen.
Ze zei: Ik wist niet dat de geologie een wetenschap was,
waarbij je voortdurend in de spiegel moest kijken.
(opmerking van zijn zusje die hem een kompas geeft met
spiegeltje. Hij is zuinig op het kompas maar raakt het uiteindelijk kwijt.)
Ik besef plotseling dat ik in een voortdurende vrees leef te
moeten bestaan in een maatschappij waar iedereen iedereen voor de gek houdt.
Hoeveel enorme keien liggen er op de Drentse hei, die
misschien door een oermens jarenlang zijn verwrikt en versleept, elke dag een
halve meter ... jaren is hij ermee bezig geweest, dag in dag uit, (...). Toen
werd hij ziek en kon niet verder zwoegen. De steen lag nog lang niet dicht
genoeg bij de twee of drie andere grote stenen, dat wij, zijn nageslacht, op
het idee komen te zeggen: - Kijk! een hunebed!
Ik denk dikwijls aan de schrijvers van de boeken die mijn
moeder bespreekt. Hebben twee, drie jaar zitten zwoegen, hebben bij gebrek aan
mensen die genoeg van hen hielden dat zij hun iedere confidentie durfden te
doen, gedacht: wacht eens, ik zal een boek schrijven, wordt in duizenden
exemplaren verspreid, misschien zijn er een of twee lezers die van mij zullen
houden.
Wat een idee! Te denken: ik heb een talent, maar alles wat
ermee gedaan kan worden, is al gedaan. Er is al een machine die meer talent
heeft dan ik.