zondag 8 maart 2020

Tot nul herleid van Bruno Asselbergh

Gezien het onderwerp durf ik het bijna niet te zeggen. Ik vond het bijna niks. Het is een rottig verhaal, zielig. Ik heb het met de hoofdpersoon te doen, maar heel spontaan komt dat gevoel niet op.

Nergens werd ik aan het denken gezet. Op geen enkel moment wilde ik naar een personage schreeuwen: "Doe het niet!", of "Kom op!", of iets dergelijks. Soms wel bijna, maar dan ebde het weer weg.

 Bestel Tot nul herleid bij je lokale boekhandel of via deze link

De houtzagerij, het kippenhok, de plekken waar hij zich wel prettig voelt: ik snap ze niet, ze roepen niets bij me op. De afwezige warmte en liefde, en de moeder die dan toch moet huilen als hij met de bus gaat. Het is te weinig voor mij.

Wie is oom Jean? De man die hem steeds helpt, maar verder zo vlak blijft als een onbeschreven vel papier. Ook Filip blijft eigenlijk die bange jongen die niet gezien wil worden en die op wraak zint door iets beter te doen dan anderen en zo gezien te worden. Misschien is dat wel mooi hoor.

De honger naar kennis. Jean deelt zijn kennis met Filip maar lijkt ook gewoon een luisteraar (volgeling?) te zoeken. Eén keer wordt, in negatieve zin, aangestipt dat zijn grootmoeder ook altijd alles wilde weten. En verder?

Ik heb het wel in één ruk uitgelezen. Het is bijna flauw om te zeggen, maar ik denk echt dat het ook te maken heeft met de te grote regelafstand. Je bent zo een bladzijde verder en dan kun je net zo goed de volgende bladzijde ook nog even lezen. Toch is dat niet het enige. Ergens zit een belofte, die maakt dat je het uit wil lezen.

Misschien zit het in Filips oog voor architectuur en zijn omgeving. De kariatiden natuurlijk en:

Hij herinnerde zich een dag dat de regen met bakken naar beneden viel en hoe hij verwonderd had gekeken naar die waterspuwende draken en hoe hij tegen zijn moeder had gezegd: "Wat een schoon beeld!" En hoe zij dat beeld had neergehaald door droogweg te zeggen: "Ja, anders wordt de gevel vochtig."

Dit vind ik een fijn stukje. Ik zie de draken voor me met continue onstuimige waterstromen uit hun bek. Het beeld wordt wreed gestoord door moeder en de woordkeus 'droogweg' om het daarna zo mogelijk nog erger te maken met het bagatelliserende 'vochtig'.

Of het stukje waarin beschreven wordt wat hij ziet als hij in het park is. Een treffende beschrijving, gevolgd door: Hij zag en hoorde het allemaal, omdat hij altijd en overal op zijn hoede was. Auw. Met niet lang daarna een passage die een glimlach ontlokt. Zo'n passage waarvan ik bijna riep "Doe daar dan iets mee!"
Voor hem stond een marmeren beeld van Leopold II met het achterhoofd in de richting van de uivormige bekroning van een kerktoren bergop. Hij verplaatste zich tot die ui precies op de kop van de koning kwam te liggen. Bij koningen hoort nu eenmaal een kroon, zei hij, verbaasd over zichzelf.

Dit soort stukjes kan ik niet meer vinden aan het einde van het boek en daarmee lost het voor mij zijn belofte niet in. Dat vind ik jammer.