donderdag 14 september 2017

Paaltjens en de Max Havelaar

De sigaren, de firma, de vergenoegdheid, de koffie. De brief van Piet Paaltjens voor bij de tweede druk van Snikken en Grimlachjes doet mij denken aan de Max Havelaar. Is dat te ver gezocht, is het gewoon logisch vanwege de tijd en niets meer? En die datum, 1 april, is vast ook niet toevallig, of wel?

Paaltjens heeft in ieder geval ook veel geleden.

Hoe het zit, en of het verwijzingen betreffen weet ik niet, zeker is dat HaverSchmidt en Douwes Dekker elkaar kenden en waardeerden.


Hier de tekst van de brief / het 'inleidende woordje' (bron: DBNL).


Den heer H. A. M. Roelants, Schiedam
   Mijnheer!

Gij verzoekt mij om een inleidend woordje voor den 2den druk van mijn Snikken en Grimlachjes, en te gelijk noodigt gij mij uit, eindelijk een begin te maken met de uitgave van mijn latere gedichten. Wat nu dat woordje betreft, - kunt gij er dezen brief voor gebruiken, zoo ga uw gang. Want ik heb roeping noch gelegenheid, een formeele inleiding aan de rijmelarijen mijner jonkheid toe te voegen. En wat de poëzie uit het tweede tijdperk van mijn leven aangaat, uit de dagen van mijn omdolingen langs stranden en op tentoonstellingen, - om u de waarheid te zeggen, die heb ik ten vure gedoemd, den avond vóór den eersten verjaardag van mijn trouwen. Ge moet namelijk weten, dat ik op dit oogenblik reeds gelukkig man en vader ben. De oudste dochter van Mevr. de Wed. Pothof heeft mij tot dien heilstaat verheven, evenals ik het aan haar te danken heb dat ik lid ben geworden der bloeiende firma Pothof & Van Balkum, in sigaren. Sinds ik mij aan mijne nieuwe betrekkingen ben gaan wijden, heeft er een algeheele verandering met mij plaats gegrepen. Was ik vroeger bleek en mager, thans ben ik kleurig en gezet. Uit mijn oogen glanst een stille vergenoegdheid en, in stede van de nare geluiden die ik weleer placht te slaken, rolt er nu om de haverklap een heldere lach of een vroolijk deuntje over mijn lippen. Want ik zing nog steeds, maar geen ‘sombere, bittere liederen’ meer. Dáár heb ik voorgoed van afgezien. En zelfs, gelijk ik reeds zeide, heb ik alles wat ik eens akeligs zong, zooveel het mij mogelijk was, plechtig vernietigd. Op een echt kouden Meiavond heb ik er voor mijn vrouw, mijn compagnon den waardigen Van Balkum, en mijzelven een keteltje bisschop boven gewarmd.
Alzoo, beste heer Roelants, wilt ge nog wat van mij hebben, kom dan om - sigaren. Of neen - heb geduld: misschien dat ik u toch nog eens met een bundeltje verzen gelukkig maken kan, maar verzen van een anderen geest dan die mij als jongeling bezeten hield. Gisteren - de scherpschutters trokken met hun nieuwe banier en onder volle muziek voorbij ons kantoor - daar ontwaakte opnieuw mijn zangdrift. Een lavastroom gelijk bruisten de vaderlandsche gevoelens uit mijn harp....
Doch ik moet eindigen: men roept mij aan de koffietafel. - Vaarwel dan en geloof mij steeds

Uw dw. dienaar,
P. Paaltjens.

1 April 1871.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten