woensdag 5 februari 2014

Ik ween om bloemen in den knop gebroken

LXI

Ik ween om bloemen in den knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan.
Ik ween om liefde die niet is ontloken
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt en 'k wist: gij zijt weer heengegaan.
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken.
Ik zat weer roerloos na dien korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken,

Zo als een vogel in den stillen nacht
Op eens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt: 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker en slechts droevig vloiet
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.

Uit: Verzen
(een sonnet uit 1883, in 1893 voor het eerst gepubliceerd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten